woensdag 6 november 2013

Syllabus Verwerkingsopdracht 2: Beschouwing vertelinstanties

Bij De schilder en het meisje is de auctoriale vertelinstantie duidelijk aanwezig. Zo geeft de verteller uitleg: 'Wie dagenlang binnen heeft gezeten, in het donker en halfdonker, weet zich geen raad met de plotselinge buitenlucht, de zon die neervalt op een plein en op een enorme zwerm knalwitte meeuwen die het licht op hun vleugels weer meenemen tot boven de huizen.'. De verteller is zelf geen personage en staat dus buiten de gebeurtenissen waarover hij vertelt. De vertelinstantie weet wat alle personages denken en voelen: zo weet hij wat het Deense meisje voelt, maar ook wat publiek ziet.  

Ook bij Een schitterend gebrek is de verteller merkbaar aanwezig, maar deze keer in de ik-vertelinstantie. Hierbij is de verteller personage én verteller. Lucia vertelt over haar eigen belevenissen en ervaringen bij het vinden van werk in het achttiende-eeuwse Amsterdam. De verteller is vertellend en niet belevend: ze vertelt in de verleden tijd. Andere personages, zoals de professor, leer je alleen kennen door zijn daden en wat Lucia over hem vertelt. 

Beide vertelinstanties hebben zo hun voor- en nadelen. Bij de auctoriale vertelinstantie weet de verteller alles, maar word je toch minder betrokken bij de hoofdpersoon dan dat bij de ik-vertelinstantie het geval is. Bij deze laatste verteller is het verhaal juist een stuk persoonlijker. Je komt echter minder te weten over de gedachten en gevoelens van de andere personages. Welke vertelinstantie mijn voorkeur heeft, daar ben ik nog niet zo over uit. Toen ik jonger was vond ik het lezen in de ik-persoon een stuk leuker, maar tegenwoordig maakt dit me minder uit.