donderdag 31 december 2015

Het huis van de moskee

Kader Abdolah, Het huis van de moskee
Breda, 2005, derde druk
413 pagina's
Pyschologische / historische roman

In de Iraanse provincieplaats Senedjan staat 'het huis van de moskee', een acht eeuwen oud huis met 35 kamers, vastgebouwd aan de moskee. Het wordt bewoond door Aga Djan en zijn omvangrijke familie. Aga Djan, een gefortuneerde tapijthandelaar, is niet alleen de heer des huizes, maar ook hoofd van de moskee en van de bazaar, het economisch centrum van het stadje. Religieus, politiek en economisch is hij een van de invloedrijkste en meest gerespecteerde inwoners van Senedjan. 

Het huis staat voor zinvolle traditie, oude cultuur en milde religie. Daarvoor zorgen naast Aga Djan zijn twee neven Moázen en Alsaberi. De blinde Moázen (echte naam: Aga Shodja) - zo genoemd naar zijn functie: hij is omroeper van de moskee ('moázen') - is een fijnzinnige pottenbakker, Alsaberi een zeer gematigde imam. Ook de vrouwen van Aga Djan en Alsaberi leveren hun bijdrage aan het in stand houden van de tradities. Fagri Sadat, de vrouw van Aga Djan, weet bijvoorbeeld tijdens de vogeltrek op een vernuftige manier vogels te vangen. De bijzondere kleurnuances van hun veren moeten dienen als voorbeeld bij het knopen van nieuwe tapijten. En Zinat, de vrouw van imam Alsaberi, in het huis overigens weinig op de voorgrond tredend, kan wondermooi de oude Perzische verhalen vertellen. Eenmaal per week luisteren alle aanwezige bewoners ademloos toe. 
En tenslotte is er ruimte voor de ‘grootmoeders’ Golbanoe en Golebeh. Ze zijn niet verwant aan Aga Djan (in tegenstelling tot de andere bewoners), maar zijn op jonge leeftijd door diens vader ingehuurd als bedienden en wonen er al meer dan zestig jaar. 

Maar de tijden veranderen en de tradities komen onder druk te staan. De sjah, trouw bondgenoot van Amerika, en zijn jonge modieuze echtgenote Farah Diba proberen vanuit Teheran het land naar Westers model te moderniseren. Westerse kleding, radio, tv en bioscoop rukken op. Dat laat ook 'het huis van de moskee' niet onberoerd. Daar was Nosrat, een broer van Aga Djan, altijd al een buitenbeentje. Hij wilde namelijk carrière maken als fotograaf en filmproducent. Zijn jonge achterneef Shahbal, zoon van Moázen, bewonderde hem om zijn breuk met de islam en zijn vrije opvattingen over de omgang met vrouwen. 

Toch was de veertienjarige Shahbal al vroeg de vertrouweling en beoogde opvolger van Aga Djan. Toen in 1969 de Amerikanen hun landing op de maan aankondigden, wist hij een bres te schieten in de hechte tradities van het huis. Van Aga Djan wist hij gedaan te krijgen dat hij in het diepste geheim een tv-toestelletje mocht binnenbrengen. Gedrieën keken Aga Djan, Shahbal en imam Alsaberi naar het mirakel van de maanlanding. Shahbals overtuiging dat de oudere generatie moest weten wat er in de wereld te koop was, had gezegevierd. 

Maar de tegenkrachten zijn sterk. Als de milde, apolitieke imam Alsaberi op een tragische manier omkomt, moet volgens plan zijn zoon Ahmad hem opvolgen. Die heeft echter de imamopleiding in Qom nog niet voltooid. Er moet dus een 'invalimam' komen. Dat wordt de in Qom afgestudeerde Galgal. Het is een bijzondere figuur: jong en knap, maar ook afstandelijk en arrogant, en fel anti de sjah. Hij was, na lang aarzelen van haar kant, met Sediq getrouwd, de dochter van zijn verongelukte voorganger. Samen waren ze naar Qom verhuisd, maar niemand wist waar ze woonden. Na de dood van Alsaberi keren ze beiden terug naar het huis van de moskee.

Galgal houdt zich aanvankelijk rustig. Hij is een briljant spreker en wint het vertrouwen van Aga Djan en de moskeegangers. Maar als in Senedjan een bioscoop komt die door Farah Diba geopend zal worden, zweept hij tijdens het avondgebed de gelovigen op om de bioscoop te bestormen. Leger en politie weten het nog net te verhinderen. Aga Djan is woedend op hem maar helpt hem nog wel om aan arrestatie te ontkomen en te vluchten naar Qom. Met smart kijkt Aga Djan uit naar het afstuderen van Ahmad.

Sediq volgt haar man, maar keert na enige tijd terug naar het huis van de moskee. Galgal was weggegaan en na lange tijd nog niet teruggekomen. Hij heeft Sediq zwanger achtergelaten. Wanneer ze bevalt, blijkt het kind een afwijking aan zijn rug te hebben, waardoor hij niet rechtop kan lopen en rondkruipt als een dier. Iedereen noemt hem Hagedis (zijn echte naam is Sejjed Mohammad). Maar Hagedis lijdt geen lang leven: hij verdrinkt in de hooz (een soort vijver). Ditzelfde was overigens vroeger ook al gebeurd met een zoon van Zinat Ganoem. 

Nadat Galgal gevlucht is, komt er een invalimam uit Djirja naar de moskee. Zinat Ganoem voelt zich tot hem aangetrokken en dit gevoel is wederzijds. Ze hebben seks in de moskee en zelfs een keer in de grafkelders. Hoewel de imam getrouwd is, is het wel toegestaan volgens de sharia. Deze zegt namelijk dat als een gelovige man zich een tijdje ver van zijn vrouw bevindt, hij een vrouw als siegé (een vrouw naast zijn wettige echtgenote, maar deze vrouw erft niks) mag hebben. Toch weten ze allebei dat als Aga Djan achter hun relatie komt, de imam zonder pardon wordt weggestuurd. En dit is ook wat er gebeurt. 

De grootmoeders droomden van een reis naar Mekka. Maar aangezien ze het geld niet hadden, hoopten ze dat de legende waar was. Deze legende vertelde namelijk dat als je twintig jaar lang vóór zonsopgang het voetpad had geveegd, zonder dat iemand je zag of iemand ervanaf wist, de profeet Gezr op de laatste dag aan je zou verschijnen en zou zorgen dat je naar Mekka kon. Hoewel de grootmoeders hun tweede ronde (van twintig jaar) al bijna hadden voltooid, was Gezr nog niet aan hun verschenen. Wanneer Aga Djan achter hun wens komt, verzorgt hij hun reis naar Mekka, op een manier dat het lijkt alsof de legende waar is. Golbanoe en Golebeh blijven tot hun dood in Mekka. 

Shahbal gaat in Teheran studeren en raakt betrokken bij het linkse verzet tegen de sjah. Dat dictatoriale bewind wordt van twee kanten ondermijnd: door het op Moskou georiënteerde verzet én door de radicale imams in Qom. Voorlopig weet de sjah nog van geen wijken. Een massademonstratie bij de Amerikaanse ambassade in Teheran wordt door het leger in bloed gesmoord. Shahbal ontkomt, Nosrat filmt het bloedbad. Khomeini, een van de fanatiekste ayatollahs in Qom, is verbannen. Hij is uitgeweken naar Irak, waar Galgal zich bij hem aansluit. Ook Zinat en Sediq kiezen partij voor de fundamentalisten. De verdeeldheid in 'het huis van de moskee' wordt verwarrend groot. Aga Djan verliest de controle. 

Zodra Ahmad afgestudeerd is, wordt hij door Aga Djan benoemd tot imam van de moskee. Maar Aga Djans hooggespannen verwachtingen van hem komen niet uit. Ahmad raakt verslaafd aan opium en vrouwen. Alle coaching van Aga Djan - hij laat Ahmad onder andere trouwen met een achttienjarig meisje - helpt niets. Ahmad loopt in een val van de geheime politie: hij wordt gefotografeerd in een opiumkit met ongesluierde vrouwen. Het maakt hem in hoge mate chantabel. Om geheimhouding te verkrijgen belooft hij als informant van de geheime politie op te treden. 

Het bewind van de sjah wankelt. Khomeini vliegt vanuit Irak naar Parijs en kondigt daar aan dat hij in Iran een Islamitische Revolutie zal gaan leiden. In het linkse verzet ontstaat een scheuring: een deel, waaronder Shahbal, steunt Khomeini om zo de sjah te verdrijven; een ander deel verwacht niets van Khomeini. Als kort daarna de sjah vlucht en Khomeini in Iran arriveert om de macht over te nemen, staan Shahbal en Nosrat op het vliegveld. Maar Shahbal heeft op het verkeerde paard gewed. 

Zodra Khomeini in het zadel zit, is de repressie genadeloos. In razend tempo voltrekt zich de 'ontmodernisering'. Bioscopen worden verwoest of dichtgetimmerd. Zinat krijgt de leiding van een zedencomité dat vrouwen oppakt die nog Westers gekleed gaan. Galgal is Khomeini's vertrouweling en wordt door hem benoemd tot 'rechter van Allah'. In feite krijgt hij daarmee een blanco volmacht. Die gebruikt hij om talloze zogenaamde aanhangers van de sjah zonder vorm van proces te executeren. Ahmad komt er met een gevangenisstraf en een publieke vernedering nog genadig van af. Maar Djawad, de enige zoon van Aga Djan, wordt doodgeschoten. Samen met Shahbal onderneemt Aga Djan een nachtelijke zoektocht om ergens een plek te vinden waar hij zijn 'ongelovige' zoon mag begraven. Het blijkt vrijwel onmogelijk: pas in het derde dorp is er uiteindelijk iemand die hem helpen wil. 

Na de sjah-aanhang is het linkse verzet aan de beurt om uitgeroeid te worden. Shahbal sluit zich aan bij de 'moedjahedien' die zich gewapend tegen Khomeini keren. Hij moet permanent onderduiken en ontkomt telkens aan arrestatie, hoewel hij actief betrokken is bij het liquideren van radicale ayatollahs. 

Intussen speelt Nosrat een heel aparte rol in de kring rond Khomeini. Op een handige manier weet hij diens interesse te wekken voor de Perzische film. Zo hoopt Nosrat onder het nieuwe bewind succes te kunnen boeken als filmmaker. Hij krijgt een vertrouwenspositie maar gaat in de fout als hij op verzoek van CNN in het geheim opnamen maakt van het privéleven van Khomeini en diens vrouw. Zijn contact met CNN lekt uit: exit Nosrat. 

Jaren gaan voorbij. De massale executies zijn achter de rug. De oorlog tussen Irak en Iran is afgelopen. De dementerende Khomeini heeft de macht overgedragen aan een gematigder bestuur. Na Khomeini's dood zijn z'n radicaalste aanhangers begrijpelijkerwijs beducht voor wraakoefeningen. Zinat wordt vermoord gevonden aan de oever van een zoutmeer. Galgal vlucht naar Afghanistan om zich aan te sluiten bij de Taliban. Maar door informatie die het linkse verzet vanuit Moskou krijgt, weet Shahbal zijn verblijfplaats in Kabul te achterhalen. Hij gaat erheen, schiet hem dood en wijkt dan zelf uit naar het buitenland. 

In die rustige(r) periode gaat Aga Djan met Fagri Sadat in zijn oude Fordje nog een keer naar Djirja, het dorp van zijn voorgeslacht. Daar ontmoet hij kasteelheer Hoeshan, die destijds het lijk van Djawad van hem heeft overgenomen om het te begraven. Nu kan hij Aga Djan het graf laten zien: een idyllisch plekje onder bloesemende bomen. Het is een illustratie van Hoeshans ideaal om de hele dorre vallei bij Djirja te herscheppen in een hof van Eden. 

Terug in Senedjan ontvangt Aga Djan een brief van Shahbal, geschreven in het Perzisch, verstuurd vanuit Nederland. 'Ik heb ons huis verlaten, maar ik heb het nooit de rug toegekeerd', schrijft hij (blz. 408). 'Ik heb mijn schrijftaal veranderd, maar ik heb altijd getracht om de poëtische geest van onze mooie oude taal een plek te geven in mijn verhalen' (blz. 409). 


Bron: Scholieren.com

De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje

Nescio, De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje
Haarlem, 1911, 1915 en 1918
160 pagina´s
Novelle

De uitvreter
De uitvreter wordt geïntroduceerd als de op één na wonderbaarlijkste man van Europa door de verteller. Na een korte verder introductie over de uitvreter, komt het verhaal op Bavink, een schilder en vriend van de ik-verteller. Deze leert een mede-Amsterdammer genaamd Japi kennen in Zierikzee. Het was zomer en Bavink was daar om te schilderen. Al enkele malen was Japi hem opgevallen omdat hij steeds aan de waterkant zat te staren. Op de veerboot tussen Nomansdorp en Zijpe wekt Japi wedermaals de interesse van Bavink, en op de vragen van Bavink antwoordt Japi: “Nee”, zei Japi, “ik ben niks en ik doe niks. Eigenlijk doe ik nog te veel. Ik ben bezig te versterven. Het beste is, dat ik maar stil zit, bewegen en denken is goed voor domme menschen.” (p.11)
Al gauw begon het Bavink op te vallen dat het versterven niet te letterlijk moet worden opgevat: Japi kon praten voor drie en eten voor zes. Japi houdt Bavink gezelschap tijdens het schilderen. Omdat hij zo’n goed geheugen heeft en Bavink steunt bij het schilderen, betaalt Bavink alles voor Japi.
Als het winter wordt keren ze als boezemvrienden terug naar Amsterdam. Daar gaan de twee op bezoek bij de ik-figuur, die wordt aangesproken als Koekebakker. Ook Hoyer, eveneens kunstschilder, is hier aanwezig. Japi rookt de ene sigaar na de andere, Koekebakkers sigaren, en wanneer ze in het café aankomen op zijn uitnodigen, blijkt hij geen cent bij te hebben. Koekebakker betaalt dan maar, omdat niet rijk is of wil wezen.
Een maand later krijgt Koekebakker weer bezoek van Japi. Koekebakker is een arm man, juist is er een stukje van hem geplaatst en daarvan heeft hij enkele luxe levensmiddelen gekocht, deze zit hij net te bewonderen (na met zijn dingetjes te hebben gepraat). Japi draagt bij aankomt de schoenen van Appi en draagt enkele van Appi’s boeken in een krant gewikkeld; het stroomt van de regen. In deze krant, het Algemeen Handelsblad, staat een sollicitatie, Japi’s vader wil dat hij daarop solliciteert. 
Na ruimschoots van Koekebakkers net nieuwe levensmiddelen gebruik te hebben gemaakt, weet Japi, op zijn uitvretigere wijze, Koekebakker door de stromende regen om een half maatje ouwe klare te sturen. Bij terugkomst ligt Japi al te slapen op het ledikant, hij maakt plaats en gaat met de dekens op de grond liggen slapen, de jenever hoeft hij niet meer. 
Wanneer Koekebakker wakker wordt, blijkt Japi al weg te zijn, goed gevuld met een ontbijt, zodat er voor Koekebakker bijna niets meer over is.
De volgende ontmoeting van Koekebakker en Japi is bij Bavink thuis, deze is zelf niet aanwezig. Het gaat niet goed met Japi: hij moet nog steeds solliciteren van zijn vader. Hierop vertelt hij over zijn niet succesvolle carrière in de handel. Daarna deelt hij mee morgen naar Friesland te gaan. Waarom en met wie? “Alleen (…) Niks doen, nergens om. Zonde reden. Omdat ik er zin in heb”. (p.31)
Na zes weken keert Japi nog beroerder, terug. In de zomer is hij weer verdwenen. Koekebakker ontmoet hem bij toeval in Brussel. Japi ziet er dan piekfijn uit. Hij wil echter niet vertellen hoe dit komt. In augustus komt hij weer berooid in Amsterdam terug. “Hij was de oude niet meer, hij sprak weinig en rookte veel minder” (p.33)
In de winter werd hij door Hoyer gezien in Veere, in gezelschap van ‘een Fransche dame’. Nadat hij was teruggekeerd in Amsterdam, begon Japi ‘allerakeligst te boomen’. Over de zon die niet meer zou opkomen, de aarde die door de ruimte voortjaagde en het water dat niet stopte met stromen. Hij accepteert de baan die zijn vader hem aanbiedt, en wordt dan een harde werker.
Na twee jaar hard werken in Afrika, komt Japi ‘halfdood terug’. Koekebakker treft hem op een novembermiddag terwijl Japi weer aan het water zit te staren. Japi vertelt over zijn ervaringen: in Afrika had hij veel geleden, Jeanne, zijn Franse vriendin, had hem in de steek gelaten en leed aan een ongeneeslijke borstkwaal. Hard werken deed hij niet meer: “Z’n kantoor vrat i uit. (…) Te sappel had i zich gemaakt.” (p.38) Onder de iindruk van de armoede en ellende die hij in België had gezien, had hij socialist willen worden. Daarom was hij gaan werken en schrijven. Geholpen had het niet: “Hij was nu wijzer, hij trok er zijn handen van af. (…) Hij was nu bezig zijn tijd te verstaren. Bereiken kon je toch niets.” (p.40)
Nog enige maanden verstaart Japi zijn tijd. Als Jeanne is overleden, tijdens de volgende zomer, stapt hij van de Waalbrug af. In zijn kamer vindt met zes briefjes met G.v.d. en één met ‘Ziezoo’.


Titaantjes
 In dit verhaal wordt de desillusie geschetst van een groep vrienden die hun eigen leven wilde leiden, maar die dit streven door allerlei maatschappelijke hindernissen niet kunnen waarmaken. 

De Titaantjes zijn Koekebakker (ook in dit verhaal de verteller), Bavink, Hoyer, Bekker en Kees Ploeger. Ze wilden laten zien aan de mensen hoe het moest, maar wat ze wilden laten zien, wisten ze niet. Vooral roken, drinken, praten en boeken lezen. Bekker vertaalt Dante en maakt gedichten. Bavink en Hoyer waren schilders. Een ieder had zijn eigen specifieke dromen: Bekker wilde zich terugtrekken op de heide, Hoyer sprak over de sociale taak van de kunstenaar. Bavink zegt te schilderen omdat hij moet. Soms deden ze niets en verstaarden ze hun tijd door naar het water te kijken, zodat hun bazen niet veel meer aan hen hadden. Vooral koekebakker. Bekker wordt correspondent in Duitsland, Hoyer gaat naar Parijs om te schilderen en Bavink maakt een groot schilderij van het gezicht op Rhenen. 
Na zes jaar omzwerven keert Koekebakker terug in Rhenen. Weer ziet hij in dit van schilderijen van Hoyer, en uit Bekkers poëzie vertrouwde stadje de zon ondergaan en hij krijgt weemoedige verlangens. Nu echter weet hij dat ze onvervuld zullen blijven. "Gods doel is de doelloosheid", zegt hij zelf. In Amsterdam merkt hij dat er niet veel veranderd is. Hij zoekt de titaantjes op: Hoyer had veel geld gevangen voor een naaktschilderij en woonde op stand achter het concertgebouw. Ook is hij socialist geworden. Bekker was een agentuur en commissiehandel begonnen en heeft geen tijd meer voor koekenbakker. Het gaat echter niet goed met zijn handel en hij moet zijn bedrijfje opdoeken. Kees Ploeger werkt bij de gasfabriek na een periode van werkloosheid en verschillende kleinere baantjes. 
Bavink wordt uiteindelijk, nadat zijn gezicht op Rhenen op een fiasco uitdraaide, opgenomen in een gesticht voor zenuwpatiënten. 
Koekebakker is een wijs en bedaard man geworden, die schrijft en een schamel loon ontvangt en, zoals hij het zelf noemt, "geen ergernis geeft". 

Dichtertje
Dichtertje wil een groot dichter worden, maar heeft een te trouw burgerhart om de fatsoensnorm te overschrijden, wat nodig is om zijn doel te bereiken. Als hij het dan uiteindelijk toch doet, wordt hij krankzinnig. Uiteindelijk sterft hij. 

Het dichtertje, genaamd Ee, is een kantoorbediende, die daarnaast ook verzen schrijft. Hij droomt ervan ooit een groot dichter te worden en een verhouding te beginnen met een dichteres. Hij is echter getrouwd met Coba, een meisje dat hij op weg naar kantoor ontmoette toen ze naar school ging. Hij wordt verliefd en maakt vele romantische gedichten. Na een jaar krijgt hij toestemming om te trouwen. Na één jaar huwelijk wordt hun dochter geboren, Bobi. Ze vormen nu al vijf jaar een gelukkig gezin: het dichtertje geniet een goed inkomen, hun huwelijk is goed en Coba helpt het dichtertje bij het in het net schrijven van zijn poëzie. 
Toch wordt het dichtertje gekweld door allerlei verlangens: overal ziet hij mooie onbereikbare meisjes lopen, "zodat zijn hele leven één lang gedicht werd, wat ook vervelend wordt." . 
Ook Coba heeft onbestemde verlangens: op een terras trekt ze de aandacht van een man. Hoewel ze deze man negeert, is ze er toch enigszins van ondersteboven. Dora, de zus van Coba, heeft ook verlangens. Ze houdt van haar zwager, en van zijn dichterlijke activiteiten. Ze verlangt ernaar ook als Ee te kunnen schrijven. 
Met dichtertje gaat het materieel steeds beter: hij maakt promotie en wordt lid van de partij. Zijn oude vrienden ziet hij echter niet meer. Op geestelijk vlak is hij echter veel onrustiger: hij wil een toren oprichten tot in de blauwe lucht om te staan in de eeuwigheid. Dan brengt dichtertje Dora weg naar Beek en Dal, waar ze tot rust moet komen na haar vaders dood, en tijdens deze rit voelen beide verlangens naar elkaar, maar beide kunnen hen onderdrukken. Dora begrijpt ze niet goed, terwijl dichtertje ze te goed begrijpt. In maart kijken ze de drukproeven van Dichtertjes dichtbundel 'Djenngis Kan' na, terwijl Coba met Bobi in Den Haag logeert. Hij vertelt Dora dat zijn jeugdvriend Penning met haar wil trouwen, en dringt er bij haar op aan dit voorstel aan te nemen. Zij wijst dit voorstel echter resoluut van de hand. Thuisgekomen kan Dora haar verlangens duiden. Ze keert terug naar dichtertjes huis, en ze gaan met elkaar naar bed. Later treffen enkele vrienden dichtertje naakt en gek aan in zijn eigen huis aan. Aan het eind van het verhaal is het dichtertje dood, maar zijn boek is een bestseller. Dora woont bij Coba in en ze wil werken, vooral niet denken.